“IN EEN DEUK”

Langzaam reed ik samen met mijn maten en aanhanger het hobbelige pad af. Uitgezwaaid en nagelopen door een groot boeren gezin uit een dorpje in Duitsland. Na mijn landing was ik uitbundig verwelkomd. Ik moest het verhaal over de vlucht met het zweefvliegtuig keer op keer vertellen. Aan de bewoners, de buren en aan de burgemeester die was verschenen.  In het dorp werd het jaarlijks oogstfeest gevierd. Compleet met optocht. Die dag was er zelfs een circus neergestreken. Ondanks herhaald aandringen lieten we ons niet verleiden ons in het feestgedruis te storten. Al hadden we er nog zo’n zin in. Er stond een verre rit te wachten. Een rit die ons nog lang zou heugen.

Al na enkele honderden meters moesten we stoppen. De optocht was in volle gang. Het gezin en de burgemeester haalde ons in. De burgemeester, letterlijk en figuurlijk een gewichtig man, vond dat we een bezienswaardig onderdeel moesten uitmaken van de optocht. We voegden in  tussen een enorme olifant en een dozijn kamelen. En werden toegejuicht. De olifant werd er onrustig van. Achter ons hoorden we kamelen tekeer gaan. Plotseling stak de olifant zijn slurf in de lucht, trompetterde en stond pardoes stil. Ik was iets te laat met remmen en raakte de olifant zacht in zijn knieholte. Nogmaals getrompetter, maar luider. De olifant keek om en ging zitten. Op de motorkap. Hij bleef zitten. Wij ook. Als aan de grond genageld. We durfden ons niet te verroeren, noch te toeteren. Bang dat hij met zijn enorme kont zou gaan verzitten.

Er verscheen een spreekstalmeester in dompteuruitvoering. Een wit vest en witte rijbroek, gespannen over een gigantische bierbuik. Natuurlijk gecompleteerd met grote snor en zweep. Hij tikte de olifant lichtjes op zijn slurf. Deze stond meteen op. De motorkap was veranderd in een zetel. “Wat doet u hier in deze stoet, heeft u de olifant soms aangeraakt?” De burgemeester bemoeide zich ermee. “Herr Althoff, er is niets gebeurd. Ik zweer het u.” Althoffs buik zwol verder op. Hij mocht niet bozer worden. Zijn  knopen zouden veranderen in dodelijke projectielen. “Onmogelijk, het is niet de eerste maal dat ik dit meemaak. Ik zal u tonen hoe wij te werk gaan in de voorstelling. Het is mijn geheim, maar vooruit. U moet goed opletten. In het circus heeft men nooit iets in de gaten. Applaus verzekerd,” grinnikte hij. Haast onmerkbaar tikte hij met de zweep de olifant aan. Prompt ging deze weer zitten. Zijn getrompetter vermengde zich met het kabaal van de kamelen. De zetel werd groter. De onderkant van de aanhanger was in de achteruitkijkspiegel te zien. Althoff tikte twee keer op de slurf. De olifant stond op en sjokte verder.

Nadat de kamelen, een stel apen, een stoeterij paarden en enkele fraaie, welgevormde,  schaars geklede trapezerinner ons waren gepasseerd stapten we uit. Zo goed en zo kwaad als het ging herstelden we de motorkap. Gelukkig met behulp van uitdeukinrichting Althoff. De motor liep en we vervolgden onze reis. Vlak voor Helmond reed een vrachtauto slingerend over de weg en dook de berm in. Enkele auto’s botsten er boven op. We hadden geluk. Stonden net op tijd stil. Zonder iets te raken. Het zou wel even duren voor we verder konden. Waren we toch maar op het feest gebleven. Politieauto’s en ambulances verschenen. Twee agenten kwamen aanlopen met hun boekjes in de aanslag. Zij wilden de schade opnemen. Leg dat maar eens uit. “Heren, de schade aan de motorkap is niet van nu.” “Zeker vanzelf gekomen” mompelden de agenten. “Nee, het komt door een olifant, die bij een optocht in Duitsland niet een, maar zelfs twee keer op de motorkap is gaan zitten.” De agenten keken elkaar bezorgd aan, bleven serieus en vroegen beleefd of we ergens pijn hadden. “Nee, geenszins, als de Olifant was gaan verzitten, dan wel natuurlijk.” We hadden wel wat schrik gehad toen de kamelen achter ons zo tekeer gingen. De bezorgdheid van de dienaren veranderde in meewarigheid.  Met zachte drang werd ons verzocht in een ambulance plaats te nemen. Ja, ja, ze zouden Althoff en de burgemeester wel bellen in het ziekenhuis, na overleg met de dokter.

Een dag later kwam ik thuis. Nog steeds heb ik niemand gevonden die mijn verhaal gelooft. Maar als ik ergens affiches zie over circussen, rij ik steevast om. Vol ontzag voor het oersterke geheugen van olifanten. Je weet maar nooit.

Terug naar: "avonturen en belevenissen met de PH-314"

Terug

Home